Paul, wat was je grootste uitdaging toen jij als ontwerper begon?
Het investeren in je werk. Mensen willen je werk namelijk eerst zien voordat ze het kopen. Je kunt niet zeggen: ik heb een gaaf idee, geef me geld en dan ga ik het maken. Nee, het gaat andersom. Je moet dus eerst investeren in kostbare tijd en geld voor het materiaal. Het is altijd een gok of iets een succes wordt. Soms duurt het twee of drie jaar voordat je het verkoopt. Sommige dingen verkoop je vijf à zes keer of blijven zelfs lopen, andere dingen verkoop je echt maar één keer. Je neemt altijd een risico. Je schiet als het ware met één kogel.
Hoe weet je hoe die kogel eruit moet zien?
Dingen die ik maak zijn altijd een zijsprong of een afgeleide van eerdere werken. Ik raak soms gefascineerd door dingen die ik zie, van scharnieren die ik zie liggen op de schroot of bijvoorbeeld het mechanisme van een wegwerpparaplu. Dat ga ik dan onderzoeken. Recent heb ik door met allemaal vlakke materialen een bol te bouwen veel nieuwe inzichten gekregen in geometrie. Ook met vlakke onderdelen kun je organische dingen bouwen en daar gaat mijn werk nu een beetje heen. Van het hoekige naar het dynamische. Dat is een typisch voorbeeld van de evolutie van bepaalde regels in mijn werk. Dat is de wetenschappelijke kant: het experimenteren met natuurwetten die ten grondslag liggen aan de ontelbare manifestaties van levende en levenloze natuur. Ik zie mezelf als een wetenschapper én als kunstenaar. Het lichaam is een machine, de natuur is een machine, maar als kunstenaar ben je bezig met de ziel of geest van dingen, dingen die we niet kunnen bewijzen of vastpakken, dingen die onbelangrijk worden gemaakt in deze maatschappij. Daarom is het stukje kunstenaar belangrijk: ik hoef niet uit te rekenen, hoef dat stukje niet te verantwoorden.
Waardoor zette je door in moeilijke tijden?
Ik heb zeker in het begin steun gehad van Piet Hein Eek en Cok de Rooij. Zij hebben me gecoacht en gestimuleerd om door te blijven gaan. Ook bepaalde galerieën zijn belangrijk voor mij geweest. Toen ik stage liep bij Piet Hein Eek zag ik veel orders binnenkomen van Frozen Fountain, een galerie in Amsterdam. Ik dacht meteen: daar moet ik binnen zien te komen. Je moet een soort startpunt hebben, een kruiwagen. Op mijn graduation show van de Design Academy had ik op het einde een leuk gesprek met een man. Hij gaf me een kaartje en zei ‘wij gaan samen nog wel wat doen’. Ik keek op het kaartje en zag dat hij een van de directeuren van Frozen Fountain was. Dat is ook het beetje geluk dat je moet hebben.
Je straalt nu een bepaalde rust en zelfvertrouwen uit. Is dat zo gegroeid?
Toen ik op mijn 24ste begon aan de Design Academy was ik echt nog een jong kereltje dat niets had gezien van de wereld. Tijdens mijn studie gaf ik mezelf alle tijd om uit te vogelen wie ik zelf ben, wie ik ben als ontwerper en wat ik wil vertellen aan de wereld. Ik weet nog heel goed dat tijdens het afstuderen het laatste puzzelstukje op zijn plek viel. Daarna, als je voor jezelf begint, spring je pas echt in het diepe. Hier op het terrein van Sectie-C zitten, was voor mij een ideale eerste stap. Alles met elkaar delen, machines, gereedschap. Het terrein is meteen een klankbord.
Dat ‘samen’ is Sectie-C in de kern.
Als je voor jezelf wilt beginnen, moet je samenwerken. Het is ook heel normaal om met mensen op het terrein projecten op te zetten. Sectie-C is eigenlijk een reactie op de gevestigde orde, de grote bedrijven. Er zijn heel veel mensen die wars zijn van de maatschappij, van het hele systeem en hoe de dingen gaan. Zij willen van het globale weer terug naar het lokale, en dat is juist wat we hier doen, met elkaar.
Daar zit wel wat frustratie.
Ik ben wars van de wegwerpmaatschappij, het materialisme en consumentisme. Van de grote bedrijven die de bodem uit de markt slaan, waardoor het voor veel mensen niet meer mogelijk is om meubels te maken. Als ik bij een van die bedrijven een kast koop, dan is het hout vaak goedkoper dan wanneer ik het bij een groothandel haal. Dat kan toch niet. Alle kleine winkeltjes, alle lokale speciale dingen worden de nek omgedraaid door grote bedrijven. Zij hebben een monopoly op alles, alles is hetzelfde, alles is doorsnee. En juist daarom wil ik compleet het tegenovergestelde doen. Dat waarderen mensen, omdat ze denken: ‘Wacht eens even, waarom doe je dat zo?’.
Is het streven naar het unieke voor jou een doel op zich?
Nee, niet per se, maar het is wel belangrijk als je terecht wilt komen in de hoek waar ik wil zitten: de hoek van verzamelaars die dingen kunnen kopen waar maar heel weinig mensen het geld voor hebben. Dat zijn mensen die het een fijn idee vinden om iets unieks te hebben. Het is dus ook gewoon een commercieel strategische keuze. En dat terwijl ik eigenlijk vind dat het voor iedereen mogelijk zou moeten zijn om mijn werk te kopen.
Het volledige interview met Paul Heijnen is te lezen in de eerste uitgave van BLANK SPACE MAGAZINE. Meer lezen? Volg BLANK SPACE MAGAZINE hier.
Interview: Thomas Dal / Fotografie: Britt Roelse / Tekst editor: Martijn van der Ven / Vertaler: Tanya Long