Marcos Kueh is een van de vijf Creative Voices die dit jaar zijn geselecteerd om vanuit zijn eigen, unieke perspectief zowel een preview als een review te schrijven op Dutch Design Week 2023 (DDW23). Via een Open Call zijn internationaal creatieven uitgenodigd om te reflecteren op actuele kwesties en de rol die ontwerpers daarin spelen. De programmalijnen die Marcos gevraagd zijn te onderzoeken voor zijn review van Dutch Design Week zijn het Signature & Collectable Design-perspectief en de Achieving our Equal Society-missie. In Oog voor ontwerp - perspectieven van een jonge ontwerper (oorspronkelijke titel: An eye for design - perspectives of a young designer, red.), blikt Marcos terug op hoe hij als jonge ontwerper DDW23 heeft ervaren.
Onze persoonlijke ervaringen en referenties bepalen onze individuele realiteit en waarheden. Voor een terugblik op de Dutch Design Week 2023 vind ik het daarom belangrijk om mijn positionering te duiden: ik ben een 28-jarige Zuidoost-Aziatische textielkunstenaar die is opgegroeid op het eiland Borneo. Als ‘persoon van kleur’ uit ‘een ander land’ vraagt het concept van inclusiviteit diepgravend werk - vanwege de cognitieve dissonantie die ik voel als ik twee werelden probeer te overbruggen. Ik doe een poging om te passen in de diversiteitsnormen van de westerse canon, terwijl ik uit mijn beperkte kennis van de Engelse taal put om mijn gedachten uit te drukken.
Als het aankomt op het analyseren van design perspectieven, specifiek in een Nederlands kader, zullen mijn meningen verstrengeld zijn met mijn eigen reflecties over wat het betekent om een product van kolonisatie te zijn. Elk ontwerpvoorstel voor het voorkomen van het einde van de wereld zal voortdurend in botsing komen met de inheemse waarden die ik van mijn grootmoeder heb geërfd. Terwijl ik door duizenden projecten bladerde die werden gepresenteerd op een van de grootste Europese ontwerpfestivals, raakten beschrijvingen van projecten verweven met persoonlijke flashbacks naar mijn vorige leven als grafisch ontwerper en naar mijn korte ervaring bij reclamebureaus, als een werknemer uit een ontwikkelingsland. Dat weefsel van sentiment probeer ik te onderscheiden van de objecten die ik beschouw.
Ook ik ben afgestudeerd aan een Nederlandse instelling. Tijdens mijn afstuderen afgelopen zomer presenteerde ik enorme, in het oog springende werken met de duidelijke bedoeling om de aandacht te trekken van kunstgaleries, curatoren en aanverwante medewerkers, in de hoop dat ik een kunstenaarsvisum kon bemachtigen om verder te gaan met mijn werk en toegang te krijgen tot de machtige bronnen in dit land. Dit is absoluut geen poging om op te scheppen, maar een poging om een licht te werpen op de vele lagen van complexe en dure beslissingen die we moeten nemen om ervoor te zorgen dat onze investeringen als afgestudeerden kunnen landen, voordat onze carrières hier in Nederland kunnen beginnen.
Terwijl mijn Europese collega's een tussenjaar nemen van precies dezelfde burn-out waar wij als afgestudeerden allemaal mee te maken hebben, moet de rest van ons uitzoeken hoe we ingewikkelde en kostbare bureaucratische wetgevingen moeten begrijpen en toepassen, volledig in het Nederlands en graag binnen datzelfde jaar nog. Discriminatie en vervreemding van dit proces voelt meer als een langzaam schroeiende brandwond dan als een explosieve gebeurtenis, zeker als het aankomt op wat er op het spel staat voor Europeanen en niet-Europese afgestudeerden.
Al deze specifieke overwegingen zijn rode draden in de analyse die ik maak van de projecten op DDW in relatie tot de hedendaagse ontwerpcultuur.
Signature & Collectible Design
Projecten binnen het Signature & Collectable perspectief kunnen we definiëren als: unieke uitdrukkingen in de vorm van objecten, die de interesse in verzamelen aanwakkeren. In mijn beschouwing heb ik het traditionele idee van verzamelen benaderd als een concept waarbij de verzamelaar niet alleen betaalt voor een object, maar ook een aangenaam gezichtspunt koopt dat moet worden verweven in zijn persoonlijke leven. Met andere woorden: wat zegt een werk over de koper?
De objecten die in dit perspectief worden getoond, zijn zelden in massa geproduceerd of direct beschikbaar voor de verkoop. Ze fungeren eerder als contemplatieve inbetweens. Misschien schuilt de charme van het zien van inbetweens in de context van signatuur- en verzamelobjecten ook in de terughoudendheid en aarzeling van zo’n project om te passen in de vertrouwdheid van wat we consumeren op een designfestival. Stel dat we het idee van het verzamelen van objecten verschuiven naar iets minder tastbaars, zoals concepten, ervaringen en ideeën, kan het dan nog steeds als verzamelobject worden beschouwd?
Piss Soap
Toen ik het Piss Soap project van Arthur Guilleminot voor het eerst tegenkwam in de New Store 1.0 van Het Nieuwe Instituut, wist ik niet zeker of ik me geamuseerd, gefascineerd of vol van walging voelde. Het uitgangspunt is eenvoudig: het publiek wordt uitgenodigd om hun urine te doneren in daarvoor bestemde bekers. Een vol bekertje kan worden ingeruild voor een stuk zeep, gemaakt van urine van eerdere donoren (er zijn zo’n dertig bekertjes urine nodig om een partij zeep te maken) en gerecyclede bakolie. De geurloze zeep heeft drie maanden nodig om uit te harden. Het hoge ammoniakgehalte in de urine maakt de zeep effectief in het afbreken van vuil en vet en is ook nog eens steriel. De verschillende lagen en connotaties die ik me kan voorstellen bij de intenties om zeep te maken van gerecyclede pis voelen echter irrationeel en rauw aan.
Het opschuimen van een stuk geurloze zeep, wetende dat het gemaakt is met de geoogste pis van dertig andere mensen, kan behoorlijk verontrustend aanvoelen. Het is op een wat onaangename manier spannend om te bedenken dat we terug zouden moeten naar een leven als utilitarist - hoezo zit er geen geur in mijn zeep? Wat is er gebeurd met dat lekkere lavendelaroma? Heb ik niet hard genoeg gewerkt om ervoor te zorgen dat het kapitalisme vandaag de dag functioneert, om op zijn minst te mogen verwachten dat mijn zeep lekker ruikt? Zelfs als we transparant zouden zijn over het productieproces - mica geoogst door kinderarbeiders, dode orang oetans voor palmolieplantages, microplastics van verpakkingen in de oceanen, enzovoorts - dan lijkt de standaardoplossing voor veel van onze hedendaagse problemen een mooie verpakking, betere copywriting en een concurrerend prijspunt te zijn. In principe is het makkelijker om harder te werken zodat je je meer kunt veroorloven, dan om de andere kant op te werken en de macht die komt met toegang tot gemak op te geven.
Aan de andere kant denk ik ook na over mijn tegenzin om mijn pis te delen om het lichaam van een vreemde schoon te maken. In onze hyperindividualistische maatschappij bestaat privilege onder andere uit het hebben van je eigen privéruimte, zodat je het mentale comfort hebt dat je niet hoeft te delen of met elkaar hoeft om te gaan, of in ieder geval de macht hebt om te kiezen met wie je je vrijgevigheid deelt.
Misschien is de kern van dit project, de ironische reden waarom deze krachtige bron nog niet is vercommercialiseerd, wel het overduidelijke feit dat pis op zichzelf collectief wordt gezien als een smerig materiaal. Projectieve walging wordt in Political Emotions van Martha C. Nussbaum (Belknap Press, 2015) beschreven als een manier voor mensen met macht ‘om andere groepen mensen dierlijke eigenschappen toe te schrijven om walging op te wekken en een reden om contact te weigeren’. Walging, zoals de auteur suggereert, heeft te maken met het idee van besmetting: het drukt de angst uit besmet te worden door contact te maken met iets dat verontreinigd is. Objecten van walging herinneren ons aan onze eigen lichamelijke uitscheidingen, die ons weer herinneren aan onze gemeenschappelijkheid met dieren en andere niet-menselijke soorten, en daarmee weer aan onze sterfelijkheid en kwetsbaarheid.
Reflecterend op Piss Soap als een product, denk ik na over het hedendaagse bestaan ervan versus de ideologieën van luxe modemerken; ik speculeer hoe de nabije toekomst eruit zal zien als projecten als deze worden geadopteerd door grote luxemerken die op zoek zijn naar de volgende hype. Al met al is er veel te overpeinzen naar aanleiding van dit kleine stuk zeep en daarmee zie ik het als een project met een flinke reikwijdte, omdat het gaat voor mij gaat over wat dit zou kunnen betekenen voor de maatschappij.
WEEEF
Verstopt in een hoek van de cadeauwinkel van Kazerne ligt een bescheiden tent-achtig bouwwerk met daarin werk van de weverij van EE Exclusives. Een van de oudste textielbedrijven van Europa en een van de laatst overgebleven weverijen in Nederland. Het familiebedrijf bestaat sinds 1900 en viert dus binnen enkele jaren zijn 125e verjaardag.
De fabriek heeft een speciaal plekje in mijn hart, niet alleen omdat ik er stage heb gelopen en hier momenteel de meeste van mijn werken produceer, maar ook vanwege de rijke bron van overgeërfde weefkennis en geschiedenis. Als textielkunstenaar en -ontwerper ben ik de tel kwijtgeraakt van de keren dat vreemden uit het publiek naar me toe kwamen om persoonlijke anekdotes te vertellen; jeugdherinneringen aan hun grootouders die in de textielfabrieken werkten. Verhalen uit tijden vóórdat de meeste fabrieken naar het buitenland werden verplaatst, richting ontwikkelingslanden als India, China en Vietnam, ten gunste van goedkopere arbeidskrachten en minder vervuiling voor Nederland.
Het is in deze context - van de expliciete relatie tussen ontwerper en producent - dat ik een moment nam om na te denken, onder de tent van WEEEF. Karl Marx introduceerde het concept van vervreemding als een fenomeen dat gerelateerd is aan de structuur van samenlevingen waarin de producent gescheiden is van de productiemiddelen. De scheiding leidt tot de overheersing van ‘dode arbeid’ (kapitaal) over ‘levende arbeid’ (de arbeider). Wat betekent het als het publiek - in onze collectieve drang om werk te creëren, onvermijdelijk onder het systeem van kapitalisme - alleen het genie van de ontwerper ziet zonder de Indiase arbeiders op de katoenplantages erbij te kunnen zien, of de Chinese fabriek die uiterst giftige kleurpigmenten verwerkt, en de vele verstrengelingen in de logistiek om dit alles mogelijk te maken?
Die overpeinzing brengt me ook bij de termen Signature & Collectible design. Als we het woord signature nemen, dan denk ik aan de mythe van het verloren gewaande individu, en het woord collectible wijst voor mij in de richting van het maken van producten met als doel het kunnen verzamelen van spullen, dan voelt het hele concept ook wat ontmoedigend.
De twee programmalijnen die ik behandel - Signature & Collectible en Achieving our Equal Society - leken ver uit elkaar te liggen, maar is dat wel zo?
Achieving our Equal Society
Hoe we design ervaren, is naar mijn mening altijd verbonden aan onze persoonlijke perspectieven met betrekking tot de hedendaagse politiek. Als ik een verhaal wil opbouwen over het bereiken van een gelijkwaardige samenleving, moet ik eerst de politiek van de onderdrukker en de onderdrukte identificeren. Het is het handigst om aan te nemen dat de onderdrukker gewoon een entiteit is - bijvoorbeeld ‘westerse bedrijven’, ‘de regering’, ‘het leger’... instellingen waar we ons graag van onderscheiden en waarvan we denken dat we er ethisch superieur aan zijn. Maar het vergt een diep niveau van zelfreflectie om de mogelijkheid te overwegen dat veel van de onderdrukkende krachten in de wereld te maken hebben met menselijke emoties die in ons allemaal leven, zoals angst voor verandering, onze wil om uit te breiden en de behoefte om het gevoel te hebben dat we erbij horen. De projecten waar ik hier induik zijn aanleiding voor mijn persoonlijke overpeinzingen over het werk van niet-Europese afgestudeerden van Design Academy Eindhoven (DAE). Als mede niet-Europeaan die ook is afgestudeerd aan een Nederlandse kunstinstelling, zijn er veel dingen die ik fascinerend vind aan onderstaande projecten, zeker in het kader van het willen bereiken van een gelijkwaardige samenleving.
It’s delivery time
In de galerieruimte vol afstudeerprojecten waar gigantische sculpturen en glimmende stoffen om je aandacht strijden, is het masters project van Ankit Kumar Singh misschien niet het allereerste wat je aandacht trekt. Het project, getiteld It's Delivery Time, gaat over de dagelijkse strijd en mensonterende ervaringen van voedselbezorgers, door hen een speciale plek te geven in het openbare leven van Eindhoven. Terwijl hij een karretje door de stad duwt, biedt de ontwerper persoonlijk versnaperingen aan de bezorgers aan, met als doel betekenisvolle ontmoetingen te creëren en een klein gevoel van troost te bieden temidden van de vaak vervreemdende ontmoetingen waar de arbeiders mee te maken hebben. Ankits project oogt opvallend alledaags op een design festival; ik persoonlijk ben volledig overtuigd van de oprechtheid die hij in zijn werk heeft gestoken.
Als iemand die in de reclamewereld heeft gewerkt, begrijp ik de validatie en aantrekkingskracht van een prijswinnend project volledig, maar ik snap tegelijkertijd net zo goed dat een dergelijke ‘campagne’ meer waarde heeft als manier om prospects voor de klant en potentiële nieuwe investeerders voor het reclamebureau aan te trekken dan dat het per se ten goede komt aan het onderwerp van de campagne. Er is meestal geen werkelijke tijd voor diepgaand sociaal werk, er zijn buiten de campagneperiode om geen extra uren beschikbaar om met plantagearbeiders door te brengen, plastic van stranden op te ruimen voor de zeeschildpadden of in het bejaardentehuis te gaan zitten. In plaats daarvan moet er meestal vergaderd worden, en een nieuwe campagne bedacht.
Met de aanwezigheid van Ankits werk lijkt de illusie van het design festival een beetje te kraken: hier besteed de ontwerper daadwerkelijk zijn uren besteedt aan het dienen van de maatschappij, in plaats van het ontwerpen van een sculptuur over het dienen van de maatschappij. Daarmee doet hij een ander voorstel voor hoe we design als vak beschouwen. En misschien is er ook wel sprake van onwil bij het publiek om aan arbeid herinnerd te worden - een soort ‘arbeidsfobie’ - wanneer je de rest van de werkdag je zwoegend door allerlei opdrachten hebt geploegd. We geven toch allemaal liever wat geld uit om een weekend naar design te kijken, meer als een vorm van entertainment, en kijken dus óók allemaal weg.
In ieder geval in de momenten dat we elkaar spraken, werd ik geraakt door het diepe gevoel van zorg voor de samenleving dat Ankit in zijn karakter heeft, een gevoel dat grenzen en stereotypen overstijgt en hopelijk verder reikt dan een presentatie op welk design festival dan ook. Ankit hoopt dat zijn project zich ontwikkelt tot iets dat uiteindelijk leidt tot een samenwerking met de gemeente. Ik kan niet anders dan me afvragen of er een verschil zou zijn als projecten als deze door een Nederlander worden uitgevoerd in plaats van dooe een Indiër van nationaliteit - kleine indringende gedachten die wijzen op nuances in de context van het begrijpen van een gelijkwaardige samenleving. Ik weet uit eigen ervaring dat er specifieke projecten zijn in Nederland waarbij je als niet-Europeaan wordt afgeraden daar een studie aan te wagen.
The Mutaba Spirit
Het project The Mutuba Spirit van Michelle Akiki Jonker (DAE) gaat in de basis over een speciale schorsstof van de Otter Clan in Oeganda. Stroken schors van de Mutuba-boom worden traditioneel verzameld en verwerkt tot schorsdoek. Het inheemse productieproces is regeneratief in de zin dat de boom niet wordt gedood in het proces en er na verloop van tijd meer schors kan worden geoogst van dezelfde bron. Met de kolonisatie door het Britse rijk in de 19e eeuw werd het materiaal gestigmatiseerd door het te associëren met hekserij en duistere magie en met het idee primitief te zijn. Dat gebeurde door middel van gerichte campagnes, in een poging het gebruik van katoen aan te moedigen - een materiaal dat expliciet verbonden is met Afrikaanse slavernij.
Deze manier van weerzin oproepen kan ook worden gebruikt als een effectief instrument voor sociale manipulatie, om maar de behoeften van elites te dienen. Ik wil hier dat idee bekijken in relatie tot hedendaagse reclame. Spullenfetisjisme vertelt ons dat de invloed van reclame meer is dan alleen de manier waarop producten worden verkocht. In Ways of Seeing van John Berger (BBC2 en Penguin Books, 1972) stelt de auteur dat reclame nooit alleen maar over het product zelf gaat. Reclame werkt in op onze afgunstige aard, ons verlangen naar meer macht. Bedenk maar hoe we mensen verschillend behandelen op basis van wat ze hebben en hoe trefwoorden als glamour, adoratie en verafgoding een rol spelen.
Welke sleutelwoorden komen er in je op als je de materialiteit van de bast overweegt? De grens tussen primitief, armoede, duistere magie en duurzame luxe is subjectief en inwisselbaar, afhankelijk van hoe het materiaal wordt geadverteerd en gepresenteerd. En misschien is het nóg fascinerender om na te denken over de politieke agenda's achter de verkoper; om opnieuw te overwegen waarom bepaalde beslissingen worden genomen en hoe wij als ontwerpers deelnemen aan dat proces. "Het (reclame, red.) is design dat kan dienen om de kastenmerken van een klassensysteem te signaleren en te versterken”, stelt Dejan Sudjic (ontwerper en voormalig directeur Design Museum, Londen).
Het object in Michelles afstudeerpresentatie is dubbelzinnig - het lijkt geen traditioneel ontwerpproject met een concreet voorstel voor een oplossing, maar het is ook niet volledig ontwikkeld als een project voor kunstgaleries. Ik snap dat. Dekoloniaal werk doen is moeilijk. Google maar eens op ‘schorsdoek’ en ‘katoen’ en je kunt de hoeveelheid wetenschappelijke artikelen, referenties en statistieken vergelijken die beschikbaar zijn over deze twee materialen. Ik ben zelf een product van postkolonisatie en het gaat generaties aan privileges kosten om de taal van mijn kolonisator te leren, waarmee ik toegang kan krijgen tot informatie over mijn eigen identiteit. Er zijn nog veel meer jaren van veerkracht voor nodig om systemen te kunnen beschrijven en vervolgens afleren en om uiteindelijk eigen, kritische perspectieven te ontwikkelen. Onafhankelijkheid is iets waar wij onderdrukten altijd bewust voor zullen moeten werken, naast het paspoort dat we bezitten. Het is de reis om autonomie te vinden in hoe we denken, bevrijding in hoe we ons cultureel gedragen en toestemming die we onszelf geven om onze eigen tradities te beoefenen. Op momenten dat de reis zwaarder aanvoelt of meer tijd kost, betekent volharding dat je de rest van de wereld niet toestaat om je te beschamen of te denken dat dit geen goede roeping is voor jou om je aan te wijden.
State Crafting
Op een fundamenteel niveau is State Crafting van Daniel Garber en Amalia Magril een materieel onderzoek naar dennenhout, zowel naar het hout als naar de boom. Maar uitgedrukt in verschillende sculpturen in de vorm van schoppen en een bewegend beeld, gebruiken de ontwerpers het planten van bomen - een activiteit die de Joodse identiteit in Israël heeft gevormd - om de onderwerpen rondom het complexe landschap van politiek, cultuur en ecologie in Israël-Palestina uit te breiden en te verkennen.
Het project is zowel geraffineerd als poëtisch in hoe het complexe menselijke conflicten probeert te ontcijferen vanuit het perspectief van een zeer typische niet-menselijke entiteit - de den - en een activiteit die we allemaal kunnen begrijpen - tuinieren. Het humaniserende aspect van het project is voor mij misschien wel de grimmige overweging dat het niet uitmaakt welke partij uiteindelijk wint; de natuur zal altijd aan het kortste eind trekken. In ons schijnbaar verwarrende politieke klimaat waarin gebeurtenissen uit het echte leven gemakkelijk kunnen worden gemanipuleerd en bewerkt tot hapklare clips en overal verspreid kunnen worden, is het begrijpelijk waarom we ons veilig kunnen voelen bij extreem polariserende standpunten - het grijze gebied in het midden veroorzaakt cognitieve dissonantie en ongemak. Daniel en Amalia's moed om de problemen aan te kijken en hun vrijgevigheid om hun creatieve perspectieven te delen over hoe we complicaties in moeilijke situaties kunnen heroverwegen, voelt als een welkome uitnodiging aan het publiek om zich langzaam in grijze gebieden te begeven in onze zoektocht naar kritisch denken.
Daniel drukt zijn dankbaarheid uit over hoe optimistisch en bemoedigend het publiek is geweest over hun project, ondanks de diepe bezorgdheid die hij voelt met betrekking tot alles wat er op dit moment in de wereld gebeurt. Als ontwerpers kan het soms voelen alsof we een enorme verantwoordelijkheid hebben om oplossingen te bieden voor het algemeen welzijn van de maatschappij, met het risico dat ons werk walgelijk, politiek of alledaags wordt genoemd. Wanneer het publiek de ontwerper objectiveert tot een leverancier van alleen maar inhoud, zonder dieper na te denken over de nuances die een rol spelen bij de presentatie, kan kritiek veeleisend, destructief en ontmenselijkend worden.
In een gelijkwaardige samenleving hoop ik dat de moed en openheid van ons als ontwerpers kan voortkomen uit het vertrouwen dat we ontwikkelen met het publiek om kritisch- geruststellend, respectvol en ondersteunend te zijn. De gezonde balans tussen het naast elkaar bestaan van verantwoordelijkheden van zowel het publiek als de ontwerper is iets dat het waard is om meer vriendelijkheid in te investeren. Iets waar ik mezelf voortdurend aan moet herinneren terwijl ik voor mezelf voorzichtig die rollen verweef.
Marcos Kueh is een textielkunstenaar met een achtergrond in grafisch ontwerp en reclame. Hij groeide op in een postkoloniaal ontwikkelingsland en is altijd gefascineerd geweest door zijn identiteit als Maleisiër en zijn plaats in het grotere discours in het Westen. Zijn praktijk draait om het vastleggen van hedendaagse legendes op textiel; om textiel te gebruiken om alledaagse verhalen die hij tegenkomt aan elkaar te rijgen voor het vertellen van verhalen - net zoals zijn voorouders in Borneo deden met hun dromen en legendes, voor de komst van geschreven alfabetten uit het Westen.